Mens zijn; niet voor spek en bonen.

Gezellig zijn deze boeken inderdaad niet, toch zetten beide boeken een kant van ‘de mens’ in het daglicht dat eigenlijk het daglicht niet kan verdragen. Ooit las ik ergens over, wat volgens die schrijver of onderzoeker, het begin was van de beschaving, van de gemeenschap. Nee, dit heeft niks te maken met ‘gemeente raden’ of wijze ouderen. Nee. Het was ver daarvoor. Het ging over de eerste keer dat een gebroken femur heelde. Ja. Want met een gebroken been ben je op de savanne gewoon avondeten. De eerste mens die voor een ander zorgde, die zes tot acht weken de ander voedde en beschermde. Het is al even geleden dat ik dit ergens heb opgevangen; geen idee ook meer waar dat was.

En dan lees ik in beide boeken over de strijd, over oorlog om eten. Het gevecht om het bestaan. Om te mogen zijn. Gewoon mens, waarvoor geldt dat niks menselijks vreemd is. Zonder pardon. Het basale leven; voeden en ontlasten; waak en slaap. Overleven in plaats van leven. En toch zijn er altijd van die kleine lichtpuntjes. In KL Auschwitz I ontving Primo Levi tijdens zijn gevangenschap een half jaar lang extra rantsoen. Niet omdat hij het zelf geritseld had. Nee, er was een ander die geheel belangeloos brood en soep deelde. Dit was uitzonderlijk en afkomstig van, in zijn ogen, een zonderling figuur. Deze figuur koos iedere winter een ander uit en deelde wat hij voor zichzelf extra geregeld had. Zijn dit dan de filantropen van nu? Nee, volgens mij niet. Ook de vrouw van de oogarts in ‘de stad der blinden’ was een mens die kon zien terwijl iedereen blind was. Niet zozeer blind van verdriet of van woede; maar gewoon simpel weg niet kunnen zien. Naast dat haar ogen functioneerden kon zij ook zien met haar hart. Net als de weldoener in KL Auschwitz. Zien is iets anders dan kijken; dat is wel wat beide boeken voor mij uitstralen. Vriendelijkheid (en dan hoor ik Daniël zingen; Aordig doen tegen mensen die niet aordig doen. Want die benn aordigheid ’t hardste neudig….). Roomser dan de Paus; nee dat gaat niet over mij. Ook ik kan grommen tegen een mede-verkeersdeelnemer; zeker wanneer ik in de regen fiets en nog niet gegeten heb 🙂

Waar gaat dit heen? Weet jij het? Wie het weet mag het zeggen. De maakbaarheid denk ik. Dat het soms voelt alsof de mensheid met uitsterven wordt bedreigd. Dat alles zo rijk is en daardoor arm is geworden. Dat het bizar is om een compliment te ontvangen voor iets dat, in mijn ogen, niet meer is dan vriendelijkheid. Dat het allemaal zo uitgehold is voor velen, dat kleine gebaren het verschil zijn tussen licht en donker. 

Wil je een boek lenen? Weet me te vinden.