1984

En in ene lag dit boek bij de boekenkraam op de Vismarkt, waar ik een ander boek kwam ophalen. Ja die heb ik ook gekocht inderdaad. En nee, genoeg boeken bestaat niet. 

Dit boek gaat over rantsoen, alles is op rantsoen/ op de bon en ook nagenoeg niet verkrijgbaar, tenzij je wat spullen via de Zwarte Markt weet te regelen, alle andere dingen zoals vertrouwen en familie was ook daar niet te koop. Verder bestaat een gemiddelde dag uit dood en verderf afgewisseld met propaganda, gemis van privacy en het risico van zomaar kunnen opgaan in het luchtledige – gevaporiseerd aldus de auteur. Het zijn van een ‘onpersoon’, je hebt nooit bestaan.  

En toch is het een prachtig boek. Niet alleen omdat ik nog een hap neem van deze Goddelijke brownie die gepast de naam Hemel draagt en het chocolade-rantsoen van 20 gram per week niet op mij van toepassing is. Het is een verhaal over liefde, over leven en stiekem ook over licht, middenin de letterlijke drek van de ellende. Over hoop, diep verstopt in het hart. Over een moeder die haar kind beschermd ondanks dat ook zij wel weet dat een arm om haar dochter heen niet opgewassen is tegen kogels. Het gaat over vergeten, herinneren en over weten. Over dromen. 

Dit boek is geschreven in 1950, mijn moeder was toen nog niet geboren, en in 1984 was het communisme nog in volle gang. De laatste tijd lees ik veel -isme boeken. Nationalisme, socialisme, communisme. Volgens mijn Winklerprins is dit allemaal onderdeel van het marxisme. Ja. Daar heb ik ook boeken van. Communisme, in Boedapest heb ik er de erfenis van gezien en tot op heden was het mij niet duidelijk waar mensen hun hoop vandaan haalden. Mensen die hun familie, buren en inderdaad ook hun eigen kinderen niet meer konden vertrouwen. Die nergens en dan ook echt nergens meer zichzelf konden zijn. Waar haalden zij in al die jaren de moed vandaan. Nu weet ik het. Dit boek heeft mij een antwoord gegeven. In dromen kwam het leven voorbij zoals het ooit was en zoals het weer kon zijn. Dromen. Diep verstopt in het onbewuste werd er gewaakt bij een vlam, een vlam die altijd brand en wellicht niet in dit leven tot een fakkel zal geworden maar daar wel altijd naar opweg is. 

Ik citeer: ‘Niets wat ik kan doen of zeggen, of nalaten te zeggen, zal jouw dood ook maar vijf minuten uitstellen. Zelfs zal geen van ons beiden weten of de ander dood is of levend. Wij zullen in geen enkel opzicht ook maar iets kunnen doen. Het enige wat er op aankomt is dat wij elkaar niet zullen verraden, hoewel zelfs dat niet het geringste verschil kan maken. Als jij bekennen bedoelt, zei zij, dat zullen wij vast en zeker doen. Iedereen bekent altijd. Je kunt er niets aan doen. Zij martelen je. Bekennen bedoel ik niet. Bekennen is geen verraad. Wat je zegt of doet, komt er niet op aan: alleen gevoelens komen er op aan. Als zij een einde konden maken aan mijn liefde voor jou – dat zou pas verraad zijn. Zij dacht er over na. Dat kunnen zij niet doen, zei zij tenslotte. Het is het enige wat zij niet kunnen doen. Zij kunnen je alles laten zeggen – alles – maar zij kunnen het je niet doen geloven. Zij kunnen niet in je binnenste komen.’ 

Verbeter de wereld; begin bij jezelf en waak bij je eigen vlam.